| ← Psalms (99/150) → |
| 1. | De HEERE regeert, dat de volken beven; Hij zit tussen de cherubim; de aarde bewege zich. |
| 2. | De HEERE is groot in Sion, en Hij is hoog boven alle volken. |
| 3. | Dat zij Uw groten en vreselijken Naam loven, die heilig is; |
| 4. | En de sterkte des Konings, die het recht lief heeft. Gij hebt billijkheden bevestigd, Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob. |
| 5. | Verheft den HEERE, onzen God, en buigt u neder voor de voetbank Zijner voeten; Hij is heilig! |
| 6. | Mozes en Aaron waren onder Zijn priesters, en Samuel onder de aanroepers Zijns Naams; zij riepen tot den HEERE, en Hij verhoorde hen. |
| 7. | Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, die Hij hun gegeven had. |
| 8. | O HEERE, onze God! Gij hebt hen verhoord, Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hun daden. |
| 9. | Verheft den HEERE, onzen God, en buigt u voor den berg Zijner heiligheid; want de HEERE, onze God, is heilig. |
| ← Psalms (99/150) → |