← Psalms (72/150) → |
1. | Voor Salomo. O God! geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings. |
2. | Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht. |
3. | De bergen zullen den volke vrede dragen, ook de heuvelen, met gerechtigheid. |
4. | Hij zal de ellendigen des volks richten; hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, en den verdrukker verbrijzelen. |
5. | Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht. |
6. | Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, als de druppelen, die de aarde bevochtigen. |
7. | In zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij. |
8. | En hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. |
9. | De ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor zijn aangezicht knielen, en zijn vijanden zullen het stof lekken. |
10. | De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. |
11. | Ja, alle koningen zullen zich voor hem nederbuigen, alle heidenen zullen hem dienen. |
12. | Want hij zal den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft. |
13. | Hij zal den arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen. |
14. | Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijn ogen. |
15. | En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen. |
16. | Is er een hand vol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. |
17. | Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in hem gezegend worden; alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen. |
18. | Geloofd zij de HEERE God, de God Israels, Die alleen wonderen doet. |
19. | En geloofd zij de Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld. Amen, ja, amen. |
20. | De gebeden van David, den zoon van Isai, hebbende een einde. |
← Psalms (72/150) → |