← Psalms (23/150) → |
1. | Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. |
2. | Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. |
3. | Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. |
4. | Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. |
5. | Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. |
6. | Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen. |
← Psalms (23/150) → |