| ← Psalms (124/150) → |
| 1. | Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israel, |
| 2. | Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden; |
| 3. | Toen zouden zij ons levend verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak. |
| 4. | Toen zouden ons de wateren overlopen hebben; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn. |
| 5. | Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn. |
| 6. | De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof. |
| 7. | Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen. |
| 8. | Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft. |
| ← Psalms (124/150) → |