| ← Psalms (110/150) → | 
| 1. | Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. | 
| 2. | De HEERE zal de scepter Uwer sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heers in het midden Uwer vijanden. | 
| 3. | Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilig sieraad; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn. | 
| 4. | De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek. | 
| 5. | De HEERE is aan Uw rechterhand; Hij zal koningen verslaan ten dage Zijns toorns. | 
| 6. | Hij zal recht doen onder de heidenen; Hij zal het vol dode lichamen maken; Hij zal verslaan dengene, die het hoofd is over een groot land. | 
| 7. | Hij zal op den weg uit de beek drinken; daarom zal Hij het hoofd omhoog heffen. | 
| ← Psalms (110/150) → |