| ← Psalms (100/150) → |
| 1. | Een lofzang. Gij ganse aarde! juicht den HEERE. |
| 2. | Dient den HEERE met blijdschap, komt voor Zijn aanschijn met vrolijk gezang. |
| 3. | Weet, dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. |
| 4. | Gaat in tot Zijn poorten met lof, in Zijn voorhoven met lofgezang; looft Hem, prijst Zijn Naam. |
| 5. | Want de HEERE is goed; Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, en Zijn getrouwheid van geslacht tot geslacht. |
| ← Psalms (100/150) → |