| ← Proverbs (9/31) → | 
| 1. | De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen. | 
| 2. | Zij heeft Haar slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht. | 
| 3. | Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad: | 
| 4. | Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot de verstandeloze zegt Zij: | 
| 5. | Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb. | 
| 6. | Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands. | 
| 7. | Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek. | 
| 8. | Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze, en hij zal u liefhebben. | 
| 9. | Leer den wijze, zo zal hij nog wijzer worden; onderwijs den rechtvaardige, zo zal hij in leer toenemen. | 
| 10. | De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand. | 
| 11. | Want door Mij zullen uw dagen vermenigvuldigen, en de jaren des levens zullen u toegedaan worden. | 
| 12. | Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs voor uzelven; en zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen. | 
| 13. | Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid zelve, en weet niet met al. | 
| 14. | En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad; | 
| 15. | Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan, die hun paden recht maken, zeggende: | 
| 16. | Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij: | 
| 17. | De gestolen wateren zijn zoet, en het verborgen brood is liefelijk. | 
| 18. | Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel. | 
| ← Proverbs (9/31) → |