| ← 1Thessalonians (4/5) → |
| 1. | Voorts dan, broeders, wij bidden en vermanen u in den Heere Jezus, gelijk gij van ons ontvangen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen, dat gij daarin meer overvloedig wordt. |
| 2. | Want gij weet, wat bevelen wij u gegeven hebben door den Heere Jezus. |
| 3. | Want dit is de wil van God, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; |
| 4. | Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en eer; |
| 5. | Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen. |
| 6. | Dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege in zijn handeling; want de Heere is een wreker over dit alles, gelijk wij u ook te voren gezegd en betuigd hebben. |
| 7. | Want God heeft ons niet geroepen tot onreinigheid, maar tot heiligmaking. |
| 8. | Zo dan die dit verwerpt, die verwerpt geen mens, maar God, Die ook Zijn Heiligen Geest in ons heeft gegeven. |
| 9. | Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node, dat ik u schrijve; want gijzelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. |
| 10. | Want gij doet ook hetzelfde aan al de broederen, die in geheel Macedonie zijn. Maar wij vermanen u, broeders, dat gij meer overvloedig wordt; |
| 11. | En dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben; |
| 12. | Opdat gij eerlijk wandelt bij degenen, die buiten zijn, en geen ding van node hebt. |
| 13. | Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. |
| 14. | Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. |
| 15. | Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. |
| 16. | Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
| 17. | Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. |
| 18. | Zo dan, vertroost elkander met deze woorden. |
| ← 1Thessalonians (4/5) → |