← 1Chronicles (8/29) → |
1. | Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde, |
2. | Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde. |
3. | Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abihud, |
4. | En Abisua, en Naaman, en Ahoah, |
5. | En Gera, en Sefufan, en Huram. |
6. | Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en hij voerde hen over naar Manahath; |
7. | En Naaman, en Ahia, en Gera; dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en Ahihud. |
8. | En Saharaim gewon kinderen in het land van Moab (nadat hij dezelve weggezonden had) uit Husim en Baara, zijn vrouwen; |
9. | En uit Hodes, zijn huisvrouw, gewon hij Joab, en Zibja, en Mesa, en Malcham, |
10. | En Jeuz, en Sochja, en Mirma; dezen zijn zijne zonen, hoofden der vaderen. |
11. | En uit Husim gewon hij Abitub en Elpaal. |
12. | De kinderen van Elpaal nu waren Eber, en Misam, en Semed; deze heeft Ono gebouwd, en Lod en haar onderhorige plaatsen; |
13. | En Beria, en Sema; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Ajalon; dezen hebben de inwoners van Gath verdreven. |
14. | En Ahjo, Sasak en Jeremoth, |
15. | En Zebadja, en Arad, en Eder, |
16. | En Michael, en Jispa, en Joha waren kinderen van Beria. |
17. | En Zebadja, en Mesullam, en Hizki, en Heber, |
18. | En Jismerai, en Jizlia en Jobab, de kinderen van Elpaal. |
19. | En Jakim, en Zichri, en Zabdi, |
20. | En Eljoenai, en Zillethai, en Eliel, |
21. | En Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen van Simei. |
22. | En Jispan, en Eber, en Eliel, |
23. | En Abdon, en Zichri, en Hanan, |
24. | En Hananja, en Elam, en Antothija, |
25. | En Jifdeja, en Pnuel waren zonen van Sasak. |
26. | En Samserai, en Seharja, en Athalja, |
27. | En Jaaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham. |
28. | Dezen waren de hoofden der vaderen, hoofden naar hun geslachten; dezen woonden te Jeruzalem. |
29. | En te Gibeon woonde de vader van Gibeon; en de naam zijner huisvrouw was Maacha. |
30. | En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, en Kis, en Baal, en Nadab, |
31. | En Gedor, en Ahio, en Zecher. |
32. | En Mikloth gewon Simea; en dezen woonden ook tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen. |
33. | Ner nu gewon Kis, en Kis gewon Saul, en Saul gewon Jonathan, en Malchi-sua, Abinadab, en Esbaal. |
34. | En Jonathans zoon was Merib-baal, en Merib-baal gewon Micha. |
35. | De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaarea, en Achaz. |
36. | En Achaz gewon Jehoadda, en Jehoadda gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; Zimri nu gewon Moza; |
37. | En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. |
38. | Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen; Azrikam, Bochru, en Ismael, en Searja, en Obadja, en Hanan. Al dezen waren zonen van Azel. |
39. | En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jeus, de tweede, en Elifelet, de derde. |
40. | En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons zonen, honderd en vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin. |
← 1Chronicles (8/29) → |